Roger Bracke werd geboren te Lokeren op 17 maart 1913. Zijn vader had er een meubelmakerij en de jonge Roger volgde aanvankelijk lessen bouwkunde, meubel- en decoratief tekenen met als bedoeling zijn vader op te volgen. Uit deze periode dateren ook zijn eerste ‘sculpturen’; decoratieve werken in hout, vaak bedoeld om in te werken in meubelen. Bracke bleek echt getalenteerd en liet zijn carrière als meubelontwerper en ‘meubelsnijder’ achter zich om lessen beeldhouwkunst te volgen aan de Gentse Academie, mogelijk vanaf 1932. We vinden hem in ieder geval terug in de palmaressen van het schooljaar 1935-1936, als laureaat van het vierde studiejaar onder leiding van Geo Verbanck, met 43/50 als resultaat. Het jaar daarop nam hij nog buiten wedstrijd deel aan de ‘Cursus van samenstelling (Stichting Paul De Vigne)’ en nam deel aan de ‘Groote Prijskamp van Beeldhouwkunst’, waar hij vierde werd gerangschikt na laureaat André Taeckens en twee onbekend gebleven kunstenaars. Vermoedelijk studeerde Bracke dus af in 1936 en volgde het volgende schooljaar 1937-1938 nog enkele lessen ter vervolmaking van zijn studies. In dezelfde periode was Bracke ook actief in het atelier van Geo Verbanck.
De oorlogsjaren zouden een abrupte onderbreking betekenen in een beloftevolle ontwikkeling en carrière als beeldhouwer: Roger werd onder de wapens geroepen.
Op het einde van 1944 huwde Bracke en besloot opnieuw in het meubelatelier van zijn vader te werken. In zijn vrije tijd werkte hij in zijn atelier. Uiteindelijk zou hij in 1949, bij het overlijden van zijn vader, de meubelmakerij sluiten en het jaar daarop naar een nieuwe woonst met atelier verhuizen. Door het aanvaarden van een baan als leraar ‘tekenen en handarbeid’ aan het Atheneum van Lokeren (vanaf 1949) zorgde hij voor een constant inkomen voor zijn gezin en kon zich tegelijkertijd ten volle toeleggen op de beeldhouwkunst.
Voor vele beeldhouwers waren de jaren na de oorlog immers van groot belang. Niet alleen werden tal van projecten gestart voor het heropbouwen van officiële gebouwen en het restaureren van kerken en ander waardevol patrimonium: allerlei instanties wensten herdenkingsmonumenten op te richten. Zo kregen vele jonge beeldhouwers de kans om dankzij het ontwerpen van of het meewerken aan zo’n groot project, hun naam als kunstenaar te vestigen en/of ervaring op te doen met het werken op monumentale schaal. Zo ook voor Roger Bracke: niet alleen werd hij door Geo Verbanck gevraagd om bij te springen voor de uitvoering van projecten, Bracke kreeg ook zelf tal van opdrachten voor monumenten. Het eerste van deze opdrachten was voor het stadhuis van Lokeren, waarvoor de kunstenaar twee prachtige art deco basreliëfs ontwierp (1946), die aanleunden bij de stijl van Verbanck.
Bracke werd tevens een veel gevraagd portrettist en ontwerper van plakettes, telkens opdrachten die hij verkreeg dankzij zijn nieuw verworven status als monumentaal en officieel beeldhouwer.
Daar waar Bracke zich diende te houden aan de wensen van de opdrachtgevers bij zijn ‘openbare’ werken, kon hij zijn artistieke verbeelding volledig laten gelden in zijn persoonlijk werk. In de jaren veertig is het duidelijk dat Bracke zich richtte naar het voorbeeld van zijn leermeester Geo Verbanck. Zoals reeds gezegd was Verbanck niet alleen een collega van Bracke, de jonge beeldhouwer werd door de meester gevraagd een aantal van zijn modellen te ‘vertalen’ naar andere materialen en groottes. Het (letterlijk) directe contact met het werk van Verbanck werkte in de hand dat Bracke het moeilijk had om los te komen van Verbancks vormentaal.
Toch zien we naar het eind van de jaren veertig en zeker in de jaren vijftig dat Brackes werk duidelijk afwijkt van de art decovormentaal van de oudere Geo Verbanck. Aanvankelijk introduceerde Bracke opnieuw een realistische vormgeving, die de geometrische en strakke stilering van de art deco terugdrong. Dit zien we ondermeer in een beeld als ‘Dromend’, ontstaan rond 1947-1948. Het zittende meisje is nog weinig verwant met de art deco sculpturen van Verbanck. Daarna gaat Brackes werk compleet een andere richting uit, realistische accenten vervagen en de stilering van de figuren wordt doorgedreven tot bijna abstractie. Echt abstracte beelden zal Bracke, op een korte periode op het einde van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig na, nooit maken. Bepaalde details of een welbepaalde houding worden door de kunstenaar gebruikt om de toeschouwer de sleutel te geven tot de figuratieve betekenis van de voorstelling.
Vanaf 1947 zou Bracke zijn werk tonen op groeps- en individuele tentoonstellingen. Na zijn debuut te Lokeren (1947) waar hij werken toonde als ‘Negerkop’, ‘Tuinier’, ‘de Turfsteker’,… en een tentoonstelling in Namen, zou spoedig een groepstentoonstelling volgen in Gent, eveneens in 1947. Vanaf 1948 nam hij deel aan de openluchttentoonstellingen te Anderlecht (een biënnale tentoonstelling waaraan hij deelnam tot in 1958). In dat jaar ontving Bracke ook de ‘Provinciale Prijs voor Plastische Kunsten’. In 1950 debuteerde hij op het Gentse Salon met twee bronzen sculpturen: ‘Leed’ en ‘Mijn Moeder’. Zijn debuut op de Salons werd gevolgd door een actieve deelname aan de officiële tentoonstellingen over het hele land: hij stelde onder andere tentoon te Antwerpen, Oostende en Vorst.
De jaren zestig en zeventig vormen het hoogtepunt van zijn creatieve carrière: het was de periode waar de kunstenaar het meest experimenteerde met vormen en materialen. Bracke creëerde een perfecte symbiose tussen figuratie en abstractie. Zijn werken uit die periode kunnen dan ook tot de meest geslaagde binnen de moderne Belgische figuratieve beeldhouwkunst gerekend worden. Bracke werd trouwens in 1961 bedacht met de ‘Prix Espaces Verts’ voor een staande vrouwenfiguur. Vergelijking met het late werk van Geo Verbanck, die overleed in 1961, toont duidelijk dat het werk van leraar en leerling nog weinig raakpunten vertoonden. In 1967 voltooide Bracke onder meer een monument voor het Atheneum ‘Naar het Licht’ en de sculptuur ‘Vertrouwen’ (een staand koppel) voor het ziekenhuis te Lokeren. Beide betekenden een hoogtepunt in zijn oeuvre.
De jaren zeventig en tachtig worden voor Roger Bracke een periode van intense creativiteit. Zijn reputatie als ‘monumentaal’ of ‘publiek’ kunstenaar verwierf nog meer luister door de installatie in 1976 van de groep ‘In het Land der Blinden is Eenoog Koning’ in ‘petit granit’, op initatief van de overheid in het Domein Puyenbroeck te Wachtebeke. Ook de installatie van het ‘Vredesmonument’ aan het station van Lokeren maakten hem tot één van de meest zichtbare kunstenaars van zijn generatie.
Bracke had ondertussen de strenge stilering van de jaren zestig verlaten en werkte nu in een stijl die zijn ontstaan vond in de talloze bozetti in klei, het materiaal bij uitstek om te experimenteren. Brackes beelden werden nu als het ware vertalingen van de textuur van de kleistudies, die beetje bij beetje werden opgebouwd, of die ontstonden ‘dans un seul jet’, een creatieve uitbarsting, waarbij het toeval een grote rol speelde in het uiteindelijke resultaat.
De gepolijste en vlakgevijlde oppervlaktes uit de jaren zestig maakten nu plaats voor ruwe texturen, die door middel van cire-perdue, perfect konden worden omgezet in brons. Zeer geslaagd zijn de aldus vervaardigde dierensculpturen, die soms door de kunstenaar rechtstreeks in was werden gemodelleerd en af en toe als uniek wassen exemplaar werden behouden.
Roger Bracke overleed te Lokeren in 1993. Zijn werken zijn voornamelijk verspreid in Oost-Vlaamse collecties en naast zijn monumenten bezit het museum van Lokeren een aantal werken.